1980 – 1990 Pionieren
1980 Bouwrijp maken
In heel het jaar 1980 woonde er nog niemand in de wijk Stadspolders. De eerste paal is pas op 18 december 1980 geslagen en de eerste bewoner kreeg pas op 23 september 1981 de sleutel. Het jaar 1980 is slechts gebruikt voor het bouwrijp maken van de voorheen agrarische Stadspolder. De term ‘Bouwrijp maken’ staat in de bouwwereld voor de fase voordat de bouwaannemers echt met het bouwen van de woningen wordt begonnen en eerste paal in de grond wordt geslagen. Daarin wordt het terrein geschikt gemaakt om te kunnen bouwen. Sloten werden gedempt, er werd grondverbetering toegepast, de hoofdwegen en bouwwegen werden aangelegd en er werd ook al begonnen met het aanbrengen van rioleringen en andere nutsleidingen als elektriciteit en water. Geen gasleidingen maar wel de warmteleidingen die alle woningen in Stadspolders zouden gaan verwarmen. De volgende fase, waarin de woningen worden gebouwd heet logischerwijs ‘Woonrijp maken. Daarin wórden de overige wegen en fietspaden aangebracht, lantaarnpalen neergezet, bomen geplant, groenstroken aangelegd en tenslotte natuurlijk ook de woningen gebouwd.
Voor het bouwrijp maken was vooral veel zand nodig. Dat werd vooral door schepen aangevoerd over het Wantij. Op de Loswal werd dat zand gelost. Daarvoor moest ook de Wantijbrug dagelijks meerdere malen open. Maar het verkeer op de toen nog niet doorgetrokken N3 was toen nog niet zo druk als tegenwoordig. Tien jaar later echter, in 1990, bleek dat de toegang naar de Jachthaven Westergoot, die precies tegenover de Loswal ligt, flink was dichtgeslibd en dus uitgebaggerd moest worden. De jachthaven had net een jaar daarvoor een nieuwe eigenaar gekregen die er een goede, moderne jachthaven van wilde maken, met mooie ligplaatsen en prima faciliteiten. Voor hem was dat dus een flinke tegenvaller en hij heeft die kosten van de verzanding daarom nog proberen te verhalen op de gemeente met als argument dat er toen bij het keren van de zandschepen, die daarbij ook even de Westergoot instaken, telkens wat slib en zand de haven in werd gedreven. Die zaak heeft de jachthaven toen overigens verloren.
Op de achtergrond van de luchtfoto is de grote elektriciteitscentrale op de Staart nog te zien met zijn enorme schoorstenen. De deze kolengestookte centrale genereerde naast elektriciteit ook heel veel restwarmte in de vorm van warm water. Ook de vuilverbrandingsinstallatie van de GEDUVO aan de Baanhoekweg geeft veel restwarmte. Stadsverwarming is een heel gebruikelijke en bovendien ook milieuvriendelijke manier om die restwarmte te gebruiken is om het warme water via grote goed geïsoleerde buizen naar een woonwijk te leiden, waar het gebruikt wordt in de centrale verwarming. Het inmiddels aanzienlijk minder warme retourwater gaat weer terug naar de centrale waar het weer gebruikt kan worden als koelwater. In de hele wijk Stadspolders zouden deze warmteleidingen gebruikt gaan worden voor de verwarming van alle huizen, te beginnen in het Rudyard Kipling-erf en het Suze Groenweg-erf.
Bovenstaande luchtfoto is in januari 1981 gemaakt. In de omgeving van het Rudyard Kipling-erf zijn de eerste werkzaamheden al uitgevoerd. Daar zouden de eerste huizen gebouwd worden. Daarna ging het ‘bouwtreintje’ tegen de wijzers van de klok in een rondje maken langs de nog aan te leggen Stadspolderring om daarna met Vissershoek te beginnen. De toegangsweg om het bouwterrein te bereiken was toen nog niet de Recklinghausenweg maar is nog jarenlang de Ploegstraat geweest.
Op deze foto is ook goed te zien dat er toen nog hard gewerkt werd aan de Wantijdijk, die immers op Deltahoogte moest zijn aangelegd voordat de eerste huizen bewoond worden. Dit werk zou pas in oktober 1982 gereedkomen.
Geen feestje, toch een foto
Het einde van 1980 kende op het nippertje dus nog net een historisch fotomoment toen op woensdagmiddag 18 december van dat jaar door staatssecretaris van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Gerrit Brokx, de eerste paal werd geslagen voor de bouw van de wijk Stadspolders. Veel aandacht was er echter niet voor dit historisch moment. De pers schitterde door hun afwezigheid en er is dan ook geen persfoto van deze heugelijk gebeurtenis bewaard gebleven, alleen wat foto’s van toekomstige bewoners die er ook nieuwsgierig bij stonden. De oorzaak van dit gebrek aan belangstelling werd veroorzaakt door het feit dat het op dat moment helemaal niet zeker meer was dat Stadspolders wel helemaal afgebouwd zou gaan worden. Het was immers grote crisis in Nederland. De torenhoge olieprijzen leidden tot enorme prijsstijgingen en een wereldwijde stagnatie van de economie. Ook op internationaal politiek gebied was de wereld in rep en roer: de Islamitische Revolutie in Teheran, de Russische inval in Afghanistan en de oorlog tussen Irak en Iran hadden tot grote spanningen in de wereld geleid. Ook Nederland bereidde zich voor op een bezuinigingspolitiek. In de toespraak van Brokx benadrukte hij dan ook dat de regering nog geen beslissing had genomen om Dordrecht als groeistad aan te wijzen. Dat zat nog in de adviesfase en de financiële middelen waren daarvoor nog niet vrijgemaakt. De rentestand was naar een astronomische hoogte van 11 à 12 procent gestegen. Van de geplande 8.500 woningen in de Stadspolders waren voor nog maar 1.800 woningen de plannen gereed en geld toegezegd. Dat zou 70% woningwet, 20% premie en 10% vrije sector worden. Maar over de rest van de plannen moest eerst nog flink nagedacht worden. De start van de bouwfase, het woonrijp maken, ging dus duidelijk niet gepaard met een feestje.
De economische crisis kwam voor de Stadspolder om meerdere redenen op een bijzonder ongelegen moment. Er was nog steeds een grote behoefte aan nieuwe woningen, niet alleen in Dordrecht, maar in heel Nederland en in het bijzonder in de Randstad. Amsterdam had in de Bijlmer een enorme futuristische woonwijk gebouwd en ook Almere gold als overloopgebied voor de hoofdstad, Nieuwegein moest de woningnood in Utrecht verlichten, rond Den Haag verrees Zoetermeer als uitbreidingslocatie en Rotterdam bouwde de wijk Nesselande. Overal in de Randstad ontstonden grote nieuwbouwlocaties en nog was het niet genoeg. De naoorlogse ‘babyboomers’ moesten gehuisvest worden. Dordrecht had met Rotterdam dan ook al in 1978 de afspraak gemaakt om in Stadspolders rond de 3.000 woningen te ‘reserveren’ voor Rijnmonders. Dat leidde in de Dordtse gemeenteraad best wel tot verzet, dat door wethouders Lamers toen werd bezworen door het aantal geplande woningen, dat eerst nog op 7.700 stond, te verhogen naar 8.500. Dat betekende wel iets meer hoogbouw in Stadspolders, maar zo zou toch ook recht gedaan worden aan de eigen woningbehoefte van Dordrecht. In Stadspolders hoor je daardoor nog steeds naast het plaatselijke Dordtse dialect ook nog de rasechte Rotterdamse tongval op straat en in de winkels.
1981 De eerste bewoners
Op 23 september 1981 kregen de eerste acht families aan het Rudyard Kipling-erf de sleutels van hun nieuwe premie A woning. Twee weken later was de eerste verhuizing. Dat waren de echte pioniers van Stadspolders die blubber en ellende trotseerden en trots waren op kun nieuwe huis. De Polderkrant sprak in 2001, 20 jaar later, met een aantal van deze eerste gelukkigen.
Blubber, ellende maar trots
De eerste bewoners
De Familie Bakker behoorde tot de eerste families die op 23 september 1981 de sleutel kregen van hun nieuwe huis aan het Rudyard Kipling-erf. Ze kwamen van de Staart, waar een deel van de Merwedepolder op een gifbelt bleek te zijn gebouwd en daarom weer afgebroken moest worden. Hun gezin bestond uit vier personen. Volkert: “Wij waren op 6 oktober 1981 de eerste bewoners die hier gingen slapen en ook de enige met kinderen. Onze oudste, een dochter, ging al naar school en kwam nu terecht op een school in Dubbeldam. Ze moest elke dag gebracht en weer gehaald worden. Onze jongste, een zoon, zat op de peuterschool op de Staart. Ook dat was elke keer weer een aardig tripje. Na enige tijd kwamen er meer huizen bij en ook kinderen, zodat de gemeente apart een busje liet rijden om de kinderen naar en van school te rijden. Pas in 1983 kreeg de Stadspolder zelf diverse scholen zodat het leed van ver weg geleden was.
Begin 1981 werd gestart met de bouw van premie A, B en C woningen. Het was toen crisis, wat we merkten we goed doordat de bouw van nieuwbouwwoningen daalde, maar zeker ook aan de hoogte van de hypotheekrente. Maar gelukkig werden we geholpen door een premiestelsel. Al naar gelang je inkomen kon men toen maximaal. 10.500 gulden premie krijgen, dat jaarlijks werd verminderd met 500 gulden, en elke drie jaar herzien al naar gelang de hoogte van je inkomen. Bij premie B woningen was het maximale bedrag lager en voor premie C woningen nog lager.
In onze huizen hadden wij stadsverwarming wat naar eigen zeggen zeer goed werkte. We hadden hierdoor ook geen aardgas, dus moesten we ook elektrisch koken. Dat was wel wennen. Maar niet lang daarna werd besloten de elektriciteitscentrale van Dordrecht te sluiten en daar vandaan kregen wij ons warm water dus het stadsverwarming project werd direct gestopt. Nadat alle huizen alsnog aangesloten werden op aardgas en voorzien werden van een cv-ketel was iedereen weer tevreden.
Blubber, ellende maar trots
“Doffe ellende was het natuurlijk in dat eerste jaar. Verhuizen in de blubber, geen wegen, geen winkels, geen openbaar ervoer, geen huisartsen. Maar toch was je blij en trots dat je een huis had. Er was een groot tekort aan woonhuizen, ook toen al, en er waren lange wachtlijsten”. Mariam en Wim Wuijster wonen sinds december 1981 aan het Rudyard Kipling-erf.
“Eigenlijk was het een schande, natuurlijk, dat het zo lang duurde voor er iets aan voorzieningen kwam. De enige toegangsweg liep toen nog over de Ploegstraat, vanaf het industrieterreintje waar nu de Fixet staat. Dat eerste jaar was echt helemaal niets. Er waren alleen nog maar modderige bouwwegen. De dichtstbijzijnde winkels waren in Dubbeldam. Ook Skippy, richting Kop van ’t Land, had toen een supermarkt. Aan de Ploegstraat stonden ook al Portacabins met een medisch centrum, waar de huisartsen De Vos en De Wit en fysiotherapeut Rob Sanders praktijk hielden. En er was een heel klein postkantoortje in een soort Pipowagen. Pas later kwam de C1000, eerst nog tijdelijk, waar nu het grasveldje achter Super de Boer is.”
“De eerste huizen waren wel duur. Wij betaalden geloof ik fl. 145.000, best wel veel voor die tijd. En de hypotheekrente was toen hoog. Gelukkig kregen we ook erg veel subsidie, zodat het toch nog te doen was. De hoogte van de subsidie was afhankelijk van het gezinsinkomen waardoor er zelfs vrouwen stopten met werken om zo meer subsidie te krijgen.”
Wakker gemaakt door koeien
Ook Riet Mijnster en Joop van Halen, die sinds november 1982 aan het Selma Lagerlöferf wonen, halen hun herinneringen op. “Ik weet nog goed hoe we het eerste jaar ’s morgens altijd gewekt werden door het geloei van koeien”, herinnert Joop van Halen zich. “Die koeien graasden waar nu het Joke Smitserf ligt.” Volgens Riet Mijnster was het de eerste tijd net of we naar de camping reden als ze vanuit Dordrecht naar haar nieuwe huis gingen. “Het was zo groen, hier. Dat gaf een echt vakantiegevoel. Het aanleggen van onze tuin vond ik geweldig. We verhuisden vanuit een flat in Sterrenburg. Voor een gezin zonder kinderen was het indertijd vrijwel onmogelijk om aan een huurhuis te komen. Dat kon alleen in de vrije sector en zulke huizen werden hier gebouwd. De huur is wel hoog, nog steeds trouwens, maar die tuin is ons veel waard”.
De eerste busdienst
Na het Rudyard Kipling-erf, Selma Lagerlöf-erf en Pearl Buck-erf is het Suze Groeneweg-erf gebouwd. Daar wonen Jos en Adrie de Haan al vanaf het begin in 1984. “Pas vanaf eind 1984 begon er een busdienst naar Stadspolders. Het huidige speelveldje hier was toen het draaipunt. Een ander deel van dat veldje was toen helemaal omheind. Er stonden twee grote ketels van de stadsverwarming. Die stadsverwarming is een grote blunder geweest, natuurlijk. Dat systeem heeft maar een paar jaar bestaan in de eerste drie erven. Overal liggen nog buizen onder de straten en de huizen. Nadat de ketels waren weggehaald en het hek was verwijderd beloofde de gemeente het terrein in te zaaien en te beplanten. Maar er gebeurde niets. Wel begonnen bewoners uit andere delen van Stadspolders het terrein als vuilnisbelt te gebruiken. In 1988 hebben we als bewonersgroep hard actie moeten voeren om die rotzooi weer weg te krijgen.”
De eerste huizen
Voor fietsers is de Ploegstraat nog steeds een route om Stadspolders in en uit te gaan, maar in die eerste jaren was het de enige weg om er te komen. De Provincialeweg was nog een gewone enkelbaansweg met tegenverkeer vanwaar je bij de kruising ter plaatse van het Parkhuis en de Dubbeldamse Watertoren via de Ploegstraat richting de nieuwe wijk kon afslaan.
Aan de Ploegstraat kwamen ook de eerste noodlocaties voor een gezondheidscentrum en een postagentschap. Daarvoor werd een groot terrein met portacabins ingericht. In het gezondheidscentrum huisden vanaf 19 januari 1982 in twee portacabins maar liefst drie huisartsen, R.J. de Vos, L.C. Zuydveld en M.A.M. van Wijk en later ook fysiotherapeut Rob Sanders en wijkverpleegkundige, later consultatiebureaumedewerkster José Rozier. Ook was er een apotheek gevestigd. Verder was er een postagentschap. Buslijn 5 stopte er, maar reed verder naar een keerlus bij het Suze Groeneweg-erf. In die eerste jaren waren er nog geen winkels, scholen of kerken.
Dokter Rolf de Vos vertelde later tegen De Polderkrant over die tijd:
“Als het regende had ik altijd laarzen achter in de auto. Soms moest je klunen door de modder en was het een hele kunst om toch nog droog en schoon bij de mensen thuis te komen. Als je de huizen al kon vinden, want in het begin waren er vaak nog geen straatnaambordjes of huisnummers aangebracht. Ja, het was pionieren in die tijd.
Alle huisartsen waren in het begin ook consultatiebureauartsen, maar dat was later niet meer te combineren. Het gebeurde steeds vaker dat ze voor een spoedbezoek tijdens de spreekuren werden weggeroepen en dan zaten de moeders met hun kinderen maar te wachten. Als laatste heeft dokter de Vos die combinatie nog proberen vol te houden, maar ook hij heeft dat uiteindelijk moeten opgeven”.
Ja, het was natuurlijk een klein gebouw, het klemde al snel aan alle kanten. Na de huisartsen kwamen er al heel snel een fysiotherapeut en de wijkverpleging. Daarna werd er een apotheek gevestigd. Ik heb inderdaad ook wel eens ‘s zomers het dak natgespoten om wat koelte te krijgen, maar toch herinner ik me ook heel goed de positieve kanten van de kleine behuizing. Het contact tussen de verschillende disciplines was veel makkelijker. Er was toen veel inhoudelijk overleg tussen alle disciplines. Als ik een patiënt bij me had, waar een fysiotherapeut ook eens naar zou moeten kijken, kon ik direct op zijn deur aankloppen om te vragen wat hij ervan vond. Ook de wijkverpleegkundige kwam geregeld met vragen tussendoor. Dat overleg is er nu ook nog steeds, maar dat snelle, informele, dat ben je kwijt. Nu is er veel meer bureaucratie. De eisen worden ook in de gezondheidszorg steeds hoger gesteld en dat levert veel meer administratie op. Alles moet worden vastgelegd, nu ook digitaal. Dat is nodig, want daarmee ben je af van slecht leesbare krabbeltjes in een papieren dossier. En een goede overdracht van gegevens naar andere artsen is hiermee veel beter geregeld
Skippy
Voor hun inkopen moesten de eerste bewoners dus nog naar Dubbeldam, maar er was ook nog een winkel in de andere richting, aan de Provincialeweg 8 richting de Kop van t Land: Skippy. Al in 1968 had Krijn Kooijman op hun erf een Cash & Carry “De Vrije Schuur”. Hij was daar begonnen met een witte benzinepomp, maar omdat het gerucht ging dat het veer er misschien wel mee zou ophouden besloot hij dat onheil voor te zijn en ook met een andere bron van inkomsten te beginnen: een “Weidewinkel” in de voormalige koeienstal. Die winkel had een goed en goedkoop assortiment dat werd aangevuld met een groot assortiment van langspeelplaten van het merk Telstar, het indertijd succesvolle platenlabel van Johnnie Hoes. Ook zijn goed geprijsde kwaliteitsappels en aardappels van kweker Piet Herwijer op de vruchtbare grond waar later ‘De Hoven’ gebouwd zou gaan worden, waren trekkers. Maar ook de koffie die hij onder de wettelijk vastgestelde prijs als klantentrekker verkocht, maakte zijn winkel al snel populair.
In 1974 veranderde ‘De Vrije Schuur’ van naam en werd Skippy, naar de op dat moment zeer populatie Australische televisieserie over ‘Skippy, the bushkangaroo’. Naast een passie voor ondernemen had Krijn ook een passie voor dieren. Zo kwam hij via via in het bezit van enkele ‘Bennett Wallibies’. Deze ‘Skippy’s’ zijn daardoor ook de naamgevers geworden van de winkel. Die dieren liepen daar dus tientallen jaren rond. Ook kwamen er later enkele llama’s en alpaca’s bij.
De zaken gingen goed tot er in 1985 een C1000 supermarkt kwam aan het Pearl Buck-erf. Die winkel was in eerste instantie ook een houten noodwinkel op het grasveld achter de locatie waar een paar jaar later het winkelcentrum Stadspolder (door veel mensen nog steeds “het kleine pleintje” genoemd) verrees. De Cash & Carry is niet lang na de opening van de C1000 gesloten, maar Skippy Meubel bestaat nog steeds met een vloeroppervlak van bijna 1000 m2. En ernaast, aan de Provincialeweg 10, is nog steeds een aardappelautomaat en een benzinestation.
Provincialeweg en Recklinghausenweg
De Provincialeweg is de belangrijkste toegangsweg van Stadspolders. Pas vanaf de jaren ’90 zou ook de Groenezoom belangrijk worden voor vooral Oudelandshoek, maar de Provincialeweg was in deze beginperiode de enige toegangsweg. De weg is al in 1931 aangelegd tussen het veer bij de Kop van ’t Land en de Dubbeldamse watertoren. De weg werd toen nog heel toepasselijk ‘De Nieuwe Weg’ genoemd en was gemaakt met betonplaten als verharding. Dat maakte bij het rijden altijd zo’n kenmerkend kadong-kadong geluid, waardoor het des te ironisch was dat die weg was aangelegd door de aannemersmaatschappij “N.V. De Geruischloze Weg”. De weg had nog geen naam, maar werd toen wel de Betonweg of gewoon Nieuwe Weg genoemd. In 1937 is de Provincialeweg verder doorgetrokken, ook weer met betonplaten. Dat werd de Haaswijkweg, waarlangs toen, op de Hoeve Haaswijk na, nog geen huizen stonden. Van daar liep de verbinding naar Dordrecht verder naar de Reeweg Oost. Die weg werd daar ook wel de Platteweg genoemd.
Omdat er al snel langs die weg woningen gebouwd werden en de weg ook wat drukker werd, is in 1950 een parallelle weg een kleine honderd meter noordelijker aangebracht.
Zo was de situatie toen op 6 juni 1954 de Tour de France over de Provincialeweg reed, toen nog niet zo’n spektakel als nu. Maar toch stonden er al flink wat toeschouwers langs de weg de wielrenners aan te moedigen. De Tour vervolgde het parcours naar de Kop van ’t Land, maar sloeg daar rechtsaf om over de Wieldrechtse Zeedijk richting de Moerdijkbrug af te koersen.
In 1970 werd de toen nog provinciale weg S43, nu de Randweg N3, doorgetrokken vanaf Papendrecht, via de Staart richting de Laan der Verenigde Naties, en werd ook het huidige halve klaverblad al aangelegd. De Provincialeweg werd toen ook over een paar honderd meter verdubbeld tot 2×2 rijstroken tot aan de Noordhoevelaan in Dubbeldam. Van daaraf versmalde de weg zich weer tot een enkele weg. De hele verbinding was inmiddels ook al helemaal geasfalteerd.
Toen in 1980 met de bouw van Stadspolders werd begonnen lag de weg nog steeds buiten de bebouwde kom en mocht er dus 80 km per uur worden gereden. Pas vanaf het opdraaien naar de Ploegstraat, de toegangsweg naar de nieuwe wijk, reed men de bebouwde kom in met de daarbij behorende snelheidsbeperking van 50 km per uur.
Ook het bouwverkeer dat inmiddels druk bezig was Stadspolders aan te leggen maakte gebruik van de route over de Ploegstraat. Dat werd een grote bottleneck waardoor het verkeer op de Provincialeweg regelmatig stil kwam te staan. Dat begon in 1984 een serieus probleem te worden toen ook de groeiende bevolking dagelijks over de weg reed. Er ontstond zelfs sluipverkeer via de Vissersdijk. De bus van lijn 5 die dat jaar van start ging reed dan ook niet altijd op tijd.
Daar kwam verandering in toen vanaf augustus 1985 de Recklinghausenweg werd aangelegd en aan het eind van dat jaar werd opengesteld. De weg was eerst nog enkelbaans maar het fietsviaduct er overheen was al wel ontworpen voor de latere wegverdubbeling. Voor de Recklinghausenweg moest natuurlijk wel de Noordendijk worden doorgestoken. De Wantijdijk was inmiddels wel aangelegd, maar nog steeds niet helemaal tot de benodigde deltahoogte. Dat werk zou pas in 1988 gereedkomen. De spoordijk had daardoor nog steeds een functie als reserve waterkering. Nu voldeed de Noordendijk ook al niet aan al die strenge eisen van de Deltawet, dus dat was nauwelijks een verslechtering te noemen voor de inmiddels al in de Stadspolder wonende gezinnen.
Al direct werd er een fietsviaduct overheen aangelegd dat al voor twee rijbanen geschikt was gemaakt. De fietsroute werd, net als nu nog steeds, over de Haaswijkweg en de Ploegstraat geleid.
Pas in 1988 was de Wantijdijk eindelijk gereed en goedgekeurd door het Waterschap. Dat betekende dus dat de spoordijk geen waterkerende functie meer werd toegewezen. Dus pas in dat jaar kon begonnen worden met werkzaamheden in Vissershoek. Begonnen werd met de bouw van een tunnel onder het spoor in de Stadspolderring. Dat jaartal is nog te vinden op de betonwand van deze onderdoorgang. Ook werd in dat jaar de Hastingsweg aangelegd, waardoor je ook van de Provincialeweg naar de Groenezoom kon komen.
In 1989 tenslotte werd de hele Provincialeweg en de Recklinghausenweg helemaal verdubbeld. Bij die renovatie kreeg de weg een primeur. Voor het eerst in Nederland werd het Zeer Open Asfalt Beton (ZOAB) gebruikt, een geluidsarm asfalt, dat sindsdien de standaard is geworden op snelwegen en lokale wegen nabij woonwijken. Maar het leek daardoor steeds meer op een snelweg. Dat werd toch te gevaarlijk. Stadspolders groeide inmiddels snel en het verkeer op de Provincialeweg nam navenant toe, ook met zwaar bouwverkeer. Dat leverde veel gevaarlijke situaties op, vooral omdat de weg dan nog steeds formeel buiten de bebouwde kom lag en de maximumsnelheid dus 80 km per uur was. De gemeenteraad was er dan ook snel van te overtuigen om de weg binnen de bebouwde kom te laten vallen. De maximumsnelheid werd daardoor automatisch 50 km/uur. Weinig automobilisten hielden zich daar echter aan want zo’n snelheidsverlaging moet natuurlijk ook gecontroleerd worden. Flitspalen die de snelheid controleren waren pas voor het eerst in 1982 in Nederland op snelwegen toegepast. Maar al in 1989 werden ze ook al langs de Provincialeweg aangebracht. Sindsdien rijden automobilisten er – door schade en schande wijs geworden – een stuk rustiger.
Stadsverwarming
De jaren ’70 waren jaren waarop het milieu al behoorlijk in de belangstelling begon te staan. Vervuiling was een belangrijk issue geworden en ook de verspilling van onze grondstoffen was al lang geen onderwerp meer waar alleen de linkse wereldverbeteraars zich zorgen om maakten. Dat het verkeerd was dat onze energie vooral opgewekt werd door vervuilende kolencentrales werd dan ook toen al breed gedragen. Het plan om de nieuwe moderne wijk Stadspolders op een duurzamere wijze van energie te voorzien was weliswaar vernieuwend, maar niet nieuw. Stadsverwarming was een alternatief dat ook in andere steden al bruikbaar was gebleken. In Utrecht bijvoorbeeld werd al sinds decennia de restwarmte uit de kolengestookte elektriciteitscentrale gebruikte voor de verwarming van huizen. Ook in Rotterdam werd in de wederopbouwperiode al een uitgebreid stadsverwarmingsysteem in de nieuwe binnenstad aangelegd. Ervaring dus genoeg.
Ook voor Stadspolders werd daarom stadsverwarming als energiebron gekozen en als dat succesvol was zouden ook andere wijken opeen dergelijke systemen moeten overgaan. Restwarmte was er immers in overvloed. Van de kolengestookte elektriciteitscentrale op de Kerkeplaat op de Staart werd het koelwater ongebruikt in de rivier geloosd, wat voor het milieu grote problemen opleverde. Ook de vuilverbranding van de GEVUDO, de GEmeentelijke VUilverbranding DOrdrecht, leverde veel energie dat ongebruikt werd geloosd. De nieuwe vuilverbranding was in 1971 op de Staart gebouwd, net ten noorden van de Grote Rug en dus dicht bij Stadspolders. Het warme koelwater kon de hele wijk ruimschoots van energie voorzien. GEDUVO kampte met slechte bedrijfsresultaten en zou moeten investeren in grotere ovens om meer vuil te kunnen verbranden om uit de rode cijfers te kunnen komen. Het stadsverwarmingsproject voor Stadspolders kwam daardoor bijzonder goed uit. En uitbreiding naar nieuwe wijken lag in het verschiet.
Eind mei 1979 werd dan ook het besluit genomen Stadspolders van energie te voorzien door warmteleidingen vanaf de GEVUDO-vuilverbrandingsoven en op 22 april 1980 werd het budget voor de daadwerkelijke uitvoering daarvan beschikbaar gesteld. Met de aanleg kon nu begonnen worden.
Gasleidingen werden daardoor overbodig. Het warme water zou de huizen gaan verwarmen in de winter, maar ook het warme water uit de kraan zou zijn energie uit die restwarmte onttrekken. Het leek ideaal. De kosten voor het aanleggen van de warmteleidingen waren dan wel hoog, maar de energie was feitelijk gratis. Een echte win-win situatie dus. Aan de gebruikers was beloofd dat de energieprijs nooit hoger zou zijn dan gasprijs. Dat lag nog wel een beetje moeilijk want bij gas bestaat de vastrechtprijs 20% van de kosten en de variabele gebruikskosten 80%, terwijl dat met stadsverwarming eerder het omgekeerde is. Dat risico moest dan maar genomen worden. Ook konden alle nieuwe bewoners van het GEB een elektrisch fornuis en een nieuwe pannenset kopen voor de prijs van voor gas geschikte apparaten.
Maar drie jaar later was alles opeens anders. Gerrit Brokx had er bij de eerste paal op 18 december 1980 al naar gerefereerd. En de Dordtenaar van 22 februari 1982 zette alles nog eens op een rijtje: De rentelast was intussen gestegen van 8% naar 12%, de bouwactiviteiten in de Stadspolders waren op een lager pitje gezet door de teruggang in de woningmarkt, de ‘weggooimaatschappij’ was door de crisis beëindigd, waardoor de GEVUDO minder vuil aangeboden kreeg om te verbranden, de woningen werden steeds beter geïsoleerd, zodat er minder warmte nodig was, de olieprijs daalde, en daarmee ook de prijs die GEVUDO mocht vragen voor hun energie. GEVUDO kwam zodoende niet meer uit met de kosten van dit project en vroeg om subsidie bij het Ministerie van Economische Zaken. Maar landelijk werd de hand ook steeds meer op de knip gehouden. Het project zou enorme verliezen gaan leiden die afhankelijk van de bouwstroom van de huizen zouden uitkomen op zeker 2 miljoen gulden per jaar, maar in het worst-case scenario zelfs 5 miljoen gulden per jaar. Er waren al enorme uitgaven gemaakt, maar het zag er dus naar uit dat de situatie voorlopig alleen nog maar erger zou worden. Op 1 maart 1983 werd daarom besloten te stoppen met stadsverwarming en weer over te gaan naar gas. De inmiddels gemaakte kosten moesten dan maar geaccepteerd worden. Doorgaan met het project zou de situatie alleen maar nog slechter maken. Maar voor de eerste bewoners van vooral het Kiplingerf die al in hun huurhuizen woonden betekende dat een grote ingreep in hun nieuwe woning.
In 2009 kwam het stadsverwarmingsdossier echter weer opnieuw op de politieke agenda te staan, nu in een economisch gunstigere tijd. Ook de noodzaak om i.h.k.v. de klimaatdoelstellingen CO2-uitstoot te verlagen is een stimulans voor stadsverwarming. De aanleg van de warmteleidingen begon weer in 2011 en inmiddels lopen er leidingen vanuit de vuilverbrandingsinstallatie op de Staart naar vrijwel alle wijken van Dordrecht. Er is begonnen met het aansluiten van vooral grote afnemers, zoals scholen, ziekenhuizen, bioscopen en andere bedrijfspanden. Ook een aantal nieuwe woningbouwlocaties zijn inmiddels aan het warmtenet gekoppeld. Maar opvallend is dat de Stadspolder en Vissershoek, net als Dubbeldam en de Dordtse binnenstad, nu nog niet in de planning zijn opgenomen.
Stedenbouwkundige opzet
De economische crisis begin jaren ’80 betekende dat de markt voor vrijesectorwoningen aan het instorten was. Die ontwikkeling dwong de gemeente haar plannen bij te stellen door meer sociale woningbouw te plannen dan oorspronkelijk de bedoeling was. Met het Rijk werden toen nieuwe afspraken gemaakt voor de financiële bijdrage van het Rijk. Zo zou het totale aantal huizen in Stadspolders verhoogd worden van 8.500 naar 9.200. Maar na een jaar of vijf trok de huizenmarkt toch weer aan waarna er ook weer een paar jaar meer vrije sector huizen gebouwd werden dan sociale woningbouw. Ook de marktvraag veranderde. De belangstelling voor gestapelde woningen nam weer af terwijl eengezinshuizen populairder werden. Dat zorgde er weer voor dat er uiteindelijk toch weer wat minder dan de eerstgeplande 8.500 werden gerealiseerd.
De schommelingen in de economische situatie leidde in nog een belangrijke beleidslijn. Er werd tijdens de eerste bouwfase een groot aantal lege plekken opengelaten met de duidelijke bedoeling deze in de decennia daarop te kunnen gebruiken voor een invulling waar op dat moment specifieke vraag naar was. Dat is achteraf een verstandige lijn gebleken. In 2020 zijn de meeste van deze open plekken inmiddels wel weer ingevuld, maar nog steeds niet allemaal. Van actieve sloop om weer plaats te maken voor nieuwe ontwikkelingen is nog geen sprake geweest.
Een andere wijziging van het oorspronkelijke plan is het aantal winkelcentra. In het oorspronkelijke plan is uitgegaan van een hoofdwinkelcentrum en drie nevencentra. Dat idee is door de tijd achterhaald omdat er meer behoefte bleek aan een groot winkelcentrum. De geplande winkels bij het Johanna Nabererf en de Balsa zijn daardoor nooit gebouwd. Het eerste winkelcentrum aan het Pearl Buckerf werd overigens pas in 1986 geopend.
Bijzondere Architectuur
In Sterrenburg was relatief weinig geëxperimenteerd met bijzondere architectuur. Het stedenbouwkundig concept van woonerven was al experimenteel genoeg. Toch waren de Lego-woningen en piramideflats daar positief ontvangen blikvangers geworden en in de Stadspolders werd daarom nog meer ingezet op wat meer bijzondere bouwvormen.
De dijkwoningen aan het Suze Groenewegerf waren de eerste bijzondere bebouwing. De rijtjeshuizen hebben aan de kant van de Noordendijk een hoger gelegen huis zonder achtertuin maar met een terras aan de voorkant. Al direct bij het binnenkomen van de wijk vanaf de Recklinghausenweg springen de dijkwoningen in het oog. Een stukje zuidelijker zijn bij het Frida Katzerf ook, recht tegenover de Oudendijk, hoog gestapelde maisonnettes te zien waarvan de bovenste laag uitkijkt over de Noordendijk.
Verder zijn de patiokwartetwoningen (ook wel kwadrantwoningen genoemd) aan het Suze Groenewegerf en het Boris Pasternakerf bijzonder omdat daar telkens vier woningen in een vierkant tegen elkaar aan gebouwd zijn, elk naar een andere windrichting uitkijkend. Voor- en achtertuin liggen daar als het ware in een L-vorm aan elkaar rond het blok. Hoewel de bewoners erg tevreden zijn over de woonvorm is deze constructie toch uitzonderlijk gebleven.
In het Aletta Jacobserf staan 15 Chaletwoningen waarbij je je in de Zwitserse Alpen waant, ware het niet dat hier het uitzicht op de bergen ontbreekt.
Ook de 118 woningen aan het Johanna Nabererf zijn met hun witte betonstenen gevels met grijze accenten opvallend anders dan de overige huizen in de Stadspolder. Dit plan is ontworpen naar aanleiding van prijsvraag die de gemeente in 1987 had uitgeschreven. Het ontwerp kenmerkt zich door een sterke samenhang ondanks de grote diversiteit aan woningtypen.
Woonerven
Stadspolders kent geen straten maar erven. Een straat loopt immers van A naar B, liefst in een rechte lijn. Woonerven kennen dat principe niet. Een woonerf is eigenlijk een sub-buurtje binnen een wijk, waar ‘de auto de gast is van de voetgangers en de fietsers’. Dit ideaalbeeld waarmee eerder ook Sterrenburg was ontworpen, werd ook in Stadspolders toegepast. Woonerven hebben in de wegenverkeerswet een status met eigen verkeersregels. In een woonerf heeft de verblijfsfunctie (lopen, spelen, ontmoeten enzovoorts) prioriteit heeft boven de verkeersfunctie van de weg. In het Reglement verkeersregels en verkeertekens uit 1990 staan daarover de volgende bepalingen:
- Voetgangers mogen de gehele breedte van de straat benutten om te lopen en te spelen.
- Er mag alleen ‘stapvoets’ gereden worden (definitie: niet sneller dan 15 kilometer per uur).
- Er mag alleen geparkeerd worden op daarvoor aangegeven plaatsen.
Omdat de erven in Stadspolders vrij groot zijn, is tijdens de herbestratings-werkzaamheden jaren later de inrichting van de erven iets veranderd. De doorgaande straten binnen een erf hebben een bestrating van rode klinkers gekregen en behoren niet tot het woonerf. Dit wordt ook wel de ‘rode loper’ genoemd. Pas vanaf deze doorgaande straten staat het verkeersbord ‘woonerf’, waarachter bovenstaande regels gelden. Dat wil niet zeggen dat er op de ‘rode loper’ altijd 50 km/uur gereden mag worden. De basisregel in het verkeer blijft immers altijd dat de snelheid altijd aangepast moet worden aan de omstandigheden.
De erven in de Stadspolder buiten de ring zijn genoemd naar Nederlandse vrouwen die van belang zijn geweest in de zgn. eerste feministische golf (1870-1920). Een uitzondering daarbij is Joke Smit. Haar essay ‘Het onbehagen van de Vrouw’ uit 1967 geldt als het begin van de tweede feministische golf in Nederland. Ze stierf onverwachts in 1981, waarop direct een erf in Stadspolders naar haar vernoemd werd. Een andere uitzondering is Het Jacob Schorerpad, het fietspad tussen de Noordendijk en het Pearl Buckerf. De in 1957 overleden Jacob Schorer werd vooral bekend als oprichter in 1912 van de eerste Nederlandse organisatie voor homo-emancipatie. Het was in 1984 de eerste keer dat er een straat naar hem vernoemd werd, een initiatief van de Dordtse COC afdeling. Dordrecht was daar behoorlijk vooruitstrevend in. Inmiddels zijn er meer straten naar Jacob Schorer vernoemd, onder andere in Groningen en Den Haag.
Binnen de ring zijn de erven genoemd naar diverse Nobelprijswinnaars voor de Literatuur. Ook hier zijn een aantal uitzonderingen te noemen: Zowel de rus Boris Pasternak als de fransman Jean Paul Sartre hebben indertijd de Nobelprijs geweigerd; de eerste om de Sovjetmachthebbers niet tegen het zere been te schoppen de tweede omdat hij die prijs maar onzin vond en alleen maar zou hinderen in zijn werk. En Simon Vestdijk is weliswaar negen keer genomineerd geweest voor de Nobelprijs, maar viste telkens achter het net.
Jongetje verdronken
Voor de jeugd was Stadspolders een ideale buurt met veel speelgelegenheid in de groene en waterrijke wijk. Maar kinderen zijn soms ook onvoorzichtig. In oktober 1985 werd de buurt opgeschrikt door het vreselijke nieuws dat een 7-jarig jongetje was verdronken. Zijn lichaam werd pas twee dagen later na een uitgebreide zoektocht door de politie in een sloot gevonden. In de op dat moment nog kleine wijk met nog geen vijfduizend inwoners een grote schok.
Scholen
De bevolking van Stadspolders groeide door de snelle woningbouw natuurlijk ook heel snel. Nadat in oktober 1981 de eerste bewoners hun huizen betrokken groeide de wijk als kool. Op 1 januari 1982 woonden er 114 inwoners, 3 jaar later 3.957, en op 1 januari 1990 waren er 9.034 inwoners geregistreerd. Van die negenduizend inwoners was maar liefst drieduizend onder de 20 jaar oud en nog maar 180 ouderen van 65 jaar of ouder. Een heel jonge populatie dus met vooral jonge gezinnen met veel kleine kinderen die natuurlijk naar school moeten.
Pas in 1983 werd het eerste scholencomplex aan het Rudyard Kipling-erf geopend. Daarvoor moesten de kinderen naar Dubbeldam naar school. Het complex omvatte drie scholen: de Protestants-Christelijke Oranje Nassauschool, de Openbare Basisschool Griffioen en de Rooms Katholieke Geert Groote. Dat was nieuw voor Dordrecht: drie scholen van verschillenden gezindten samen in één schoolcomplex. Op deze manier bleven ze toch hun eigen identiteit behouden. Elke school had weliswaar een eigen ingang en eigen schoolplein, maar toch ook maar één gezamenlijke gymzaal. Verder was er in het complex het buurthuis ’t Erfje gevestigd.
Toen niet veel later het aantal kinderen in de wijk sterk steeg moest dat eerst opgelost worden met tijdelijke dependances. Zo kwamen er ook tijdelijk schoollokalen te staan langs de Stadspolderring bij het Mina Krusemanerf. Die locatie was door de stedenbouwkundigen in eerste instantie als vierde volwaardige schoollocatie ingepland, maar de inmiddels landelijk dalende gezinsgrootte voorspelde al snel dat die plek beter in reserve kon worden gebruikt voor andere doeleinden. Pas in ruim 30 jaar later is daar een rijtje met ‘zelfbouwwoningen’ gebouwd.
Buurthuis ’t Erfje
Begin jaren ’80 was het natuurlijk nog ondenkbaar dat een wijk geen buurthuis had. Binnen twee jaar nadat de eerste bewoners in 1981 hun nieuwe huis aan het Rudyard Kiplingerf hadden betrokken werd er dan ook een buurthuis geopend, toepasselijk ’t Erfje genoemd. ’t Erfje was een ontmoetingsruimte voor de nieuwe bewoners en er was plaats voor allerlei buurtactiviteiten. Het buurthuis werd gelijk gebouwd en geopend met de twee eerste basisscholen in de wijk, de Griffioen en de Oranje-Nassau aan het Selma Lagerlöf-erf, waar het bouwkundig ook mee werd geïntegreerd. Ook twee grote gymzalen en een peuterspeelzaal maakten onderdeel uit van dit scholencomplex.
Een buurthuis had tot doel om al die nieuwe bewoners een plek te geven voor een gezellig verenigingsleven. Daar werd dan ook goed gebruik van gemaakt. Er was van alles te doen. Zo was er al heel vroeg de Speel-o-theek De Toverlantaarn gevestigd. De Stadspolders was een jonge wijk met veel jonge kinderen en in ’t Erfje mocht een dergelijke activiteit natuurlijk niet ontbreken. Voor de wat oudere kinderen was er ook van alles te doen. De kinderdisco voor kinderen van 6 tot 12 jaar was vanaf de opening in september 1983 heel erg populair.
Maar al twee maanden na de start haalde de kinderdisco alle landelijke kranten toen twaalf kinderen er onwel werden en direct naar het ziekenhuis werden vervoerd. Ze mochten dezelfde avond alweer naar huis maar de paniek was natuurlijk groot. Er gingen verhalen de ronde dat die kinderen gedwongen waren geweest limonade te drinken vermengd met verdovende middelen, hasj of misschien zelfs wel LSD. Een door een aantal buurtbewoners aangewezen zestienjarige jongen werd gearresteerd maar al snel weer vrijgelaten. Later bleek dat er inderdaad sporen hasj in de urine van de kinderen was gevonden, maar de limonade was ‘clean’. Daders werden niet gevonden.
Al vanaf het begin begon er een activiteit in de grote zaal van het erfje van een heel andere orde. Elke zondag werd er door de Samen-Op-Weg-wijkgemeente een gezamenlijke dienst gehouden. Het groene laken van het biljart werd daarvoor afgedekt en de posters over hondenpoep werden van de muur gehaald, maar de bar bleek ook uitstekend dienst te kunnen doen als kansel.
Rob van Zwoll heeft aan het winkelcentrum Pearl Buckerf de tabak- en tijdschriftenwinkel overgenomen van de eerdere Willemstein. Van Zwoll’s oudste kind is ook in het Erfje gedoopt en hij herinnert zich dat die locatie elke zondag echt een metamorfose onderging. “Het voelde er dan ook aan als een echte kerk, net zo sfeervol als welke andere kerk dan ook”, vertelde hij. “Het wijkcentrum had een grote zaal met een bar en een biljart; niet direct een ruimte dat kerkelijk aandeed. Het was dan ook improviseren maar daarom niet minder feestelijk.”.
Ondertussen bleef buurthuis ’t Erfje ook het middelpunt van het opbouwwerk in de Stadspolders en vonden er vele activiteiten plaats. Behalve Speel-o-theek De Toverlantaarn oefende Kindertheater Rataplan er en gaf er voorstellingen, werden er vakantieactiviteiten voor de Jeugd georganiseerd, werd er hulp gegeven bij het invullen van het aangiftebiljet en had De Polderkrant er vanaf 1997 hun redactievergaderingen. De sociaal-cultureel werker hield er kantoor, evenals de jongerenwerkster, Suzanne Veerman. Ze klaagde erover dat er in ’t Erfje helaas weinig ruimte meer was om voor jongeren iets te doen. Haar hoop was daarom gevestigd op de verhuizing van het wijkcentrum naar het Palet in 2002. Die hoop kwam toen bedrogen uit want toen het wijkcentrum daar op de bovenste verdieping werd gevestigd was er voor het jongerenbeleid geen ruimte gereserveerd. Wel verhuisde De Toverlantaarn nog mee, maar een paar jaar later ging die Speel-O-Theek alsnog ter ziele.
Het gebouw van ’t Erfje is na 2002 nog een paar jaar gebruikt voor de buitenschoolse opvang en huiswerkbegeleiding voor kinderen van de groepen 7 en 8. Eeuwig zonde was het toen in de nieuwjaarsnacht van 2009 het gebouw volledig is afgebrand. Met moeite zijn de aanpalende scholen en sportzalen door de brandweer nog gered, hoewel de schade daar toch nog vervelend groot was.
Zo leek het bewogen leven van buurthuis ’t Erfje dan toch nog met een knal te zijn beëindigd. Maar drie jaar later, in 2012 is het Erfje toch weer uit haar as herrezen. Een kleinere versie van het Erfje is weer opgebouwd en is het weer geschikt gemaakt voor verhuur en Speel-o-theek Pip&Zo is er nu gevestigd.
Kerken in Stadspolders
Voor het gebruik als tijdelijke kerkruimte werd het groene laken van het biljart afgedekt en maar de bar bleek ook uitstekend dienst te kunnen doen als kansel. De gelovigen uit die tijd herinneren zich die tijd als een hoopvolle pioniersperiode waarin de saamhorigheid groot was.
Samen-Op-Wegkerk
Nog voordat de eerste paal in Stadspolders in 1980 werd geslagen werden al in 1979 de eerste bouwstenen aangedragen voor een nieuwe kerkelijke wijkgemeente. In oktober van dat jaar werd er door de Hervormde gemeente van Dubbeldam en de Gereformeerde kerk van Dordrecht een “Commissie Stadspolder-aangelegenheid opgericht die tot taak kreeg een Samen-Op Weg wijkgemeente voor te bereiden en te begeleiden. Het streven was een eigen predikant en een eigen kerkgebouw. De daaruit gevormde PKN-kerk (Protestantse Kerk Nederland) begon nog zonder kerkgebouw. De eerste diensten werden pas vanaf augustus 1984 gehouden in het toen pas geopende wijkcentrum ’t Erfje aan het Johanna Naber-erf waarvoor ook een kerkelijk werker werd aangesteld, de heer P.A. Stam, maar nog geen eigen predikant.
Pas in juni 1989 werd dominee Arend Noordam formeel aangesteld als eerste predikant voor de wijk stadspolders. De wijk had toen nog steeds geen eigen kerkgebouw. Dat werd pas het op 24 maart 1991 feestelijk ingewijde markante gebouw De Bron, een ontwerp van het Dordtse architectenbureau Venema en Smool. Maar dat bleek eigenlijk al twee jaar later te klein. In bijzondere situaties werden er daarom zelfs al dubbele kerkdiensten gehouden. Het gebouw werd in mei 2003 afgebroken. Op 6 januari 2005 werd het nieuwe en grotere kerkgebouw weer geopend dat nu met het Polderwiel geïntegreerde was en waar nu ook de katholieke kerk een vaste plek kreeg. Het hele complex van seniorencomplex en kerk is weer ontworpen door hetzelfde architectenbureau dat nu alleen Venema heet. Het gebouw werd feestelijk ingewijd met een oecumenische dienst.
Na dominee Noordam kwamen er nog verschillende andere PKN-predikanten, waaronder ds Florida de Kok, ds. Hans van der Sterre, ds. Ben Heijting en ds. Erik Schipper.
Katholieke kerk
Onder de eerste bewoners die in 1981 in Stadspolders kwamen wonen bevonden zich natuurlijk ook katholieken. De wijk viel onder de Titus Brandsma parochie, genoemd naar de priester, kloosterling, journalist, rector-magnificus, voorvechter van de oecumene en het vrije woord en tijdens de tweede Wereldoorlog ook verzetsheld. Hij stierf in 1942 in Dachau en werd in 1985 zalig verklaard. De Titus Brandsma Parochie is inmiddels opgegaan in de Theresa van Avilla Parochie en beslaat op dit moment heel Drechtsteden.
Er was in 1981 nog geen enkel kerkgebouw in de wijk zodat de gelovigen eerst nog elders in Dordrecht naar de kerk moesten. De eerste katholieke bijeenkomst in Stadspolders vond plaats op 26 november 1983, eerst nog gewoon bij mensen thuis aan het Rudyard Kipling-erf.
Op 1 november 1987 werd Tom Buitendijk als pastoor aangesteld voor de wijken Dubbeldam en Stadspolders. Inmiddels telden beide wijken samen zo’n 250 tot 300 katholieke gezinnen. Hij zorgde ervoor dat er een woning werd gehuurd aan het Selma Lagerlöferf 237 waar een pastoraal centrum werd ingericht. Behalve als pastorie werd de woning ook gebruikt door de wijkopbouwwerker, wijkagent en zelfs wijkverpleegkundige. Al snel werden daardoor de vieringen in de basisscholen gehouden, eerst in de hal van de Oranje Nassauschool, maar al snel in de Geert Grooteschool (er was behoefte aan katholiek onderwijs), ook aan het Selma Lagerlöf-erf. Pastoor Buitendijk bleef tot 1990 en werd opgevolgd door pater Tjeu Timmermans en andere paters van de Karmelietenorde in het Karmelklooster naast de Verrezen Christuskerk aan de Nolensweg in Crabbehof. Na pater Tjeu Timmermans kwamen vele anderen o.a. pater Bouke Halma die er tot zijn emeritaat in 2011 gebleven is. De katholieke kerk bloeide op, er waren veel jonge gezinnen en er werd veel gedaan in de gemeenschap die erg hecht was. Men had behoefte aan een ander gebouw en toen in 2005 De Bron een nieuw kerkgebouw kreeg dat geïntegreerd werd met het Polderwiel kreeg ook de katholieke kerkgemeenschap er een zaaltje in voor hun diensten. De paters vertrokken uit Dordrecht in 2012 en door de teruggang van kerkgangers maar vooral ook doordat er te weinig priesters in de regio waren moest de gemeenschap in de Stadspolders sluiten. Dit ging moeizaam en met veel pijn in het hart want de kerk is niet alleen het ritueel op de zondag en op feestdagen. Maar vooral een sociaal gebeuren. Je hoort bij een gemeenschap, bij een familie. Je viert hoogtepunten en dieptepunten. Helaas kan dat niet meer in de Stadspolders. Eén keer per maand komen nog mensen bij elkaar om bij te praten, te zingen en de bijbel samen te lezen. Vrienden van de katholieke kerk in de Stadspolders.
Kandelaarkerk
De Bron was lange tijd het enige kerkgebouw in de wijk. Maar in 1998 verrees er een groot nieuw kerkgebouw in de wijk ten noorden van de Bieshof aan het Van Eesterenplein. Sindsdien houden de leden van de Gereformeerde Kerk (rijgemaakt) wekelijks hun diensten in de Kandelaarkerk. Dit kerkgenootschap heeft zich in 1944, zoals de naam al zegt, na een theologisch verschil van mening over een aantal principiële geloofsregels, vrijgemaakt van de Gereformeerde Kerk. Op landelijk niveau wordt inmiddels wel weer toegewerkt naar hereniging met de Nederlands Gereformeerde Kerken.
Directe aanleiding van de Vrijmaking was de leer over de betekenis van de doop van kleine kinderen. In de Kandelaarkerk wordt dan ook veel aandacht gegeven aan activiteiten voor de jeugd, zoals catechisaties, kinderkringen, een kinderclub en een tienerclub.
De kerk heeft landelijk zo’n 260 geloofsgemeenschappen. De Dordtse kerkgemeenschap, waaronder ook Papendrecht en ’s Gravendeel vallen, heeft ongeveer 550 leden die elke zondag vrijwel allemaal de dienst bezoeken. Voor 1998 werd daarvoor gebruik gemaakt van het kerkgebouw aan de Jan Ligthartlaan, maar dat werd vanaf 1986 te klein. De kerkgemeenschap is dan nog steeds groeiende. In 1993 werd het oude gebouw verkocht en een tijdelijk onderkomen werd gevonden in het gebouw van de Baptisten aan de Vrieseweg.
De in 1998 in gebruik genomen nieuwe Kandelaarkerk is ontworpen door architect De Ruiter. Het bevat behalve de grote kerkruimte verschillende vergaderfaciliteiten. Het balkon tegenover de preekstoel draagt het orgel dat oorspronkelijk dienstdeed als concertorgel in Musis Sacrum in Arnhem. De voedselbank heeft in de hal een wekelijks uitdeelpunt.
Jozuakerk
Minder bekend in Stadspolders maar met 850 volwassen leden en 350 ingeschreven jeugdleden die wekelijks de Jozuakerk bezoeken zeker niet de kleinste kerk. De gemeente heeft een regionale uitstraling en trekt bezoekers uit dorpen en steden tot veertig kilometer rondom Dordrecht. De diensten worden gehouden In een wat opvallend kerkgebouw aan de Sikkelstraat. Het gebouw is een voormalige bouwmarkt, dat voor de oudere bewoners van Stadspolders ook een zekere bekendheid had door de vuurwerkverkoop tegen het eind van het jaar. De Evangelische Gemeente Jozua is in 1989 opgericht door een groep mensen die zich geroepen voelden om een nieuwe gemeente te starten in Dordrecht. De eerste diensten werden gehouden in het gebouw van de Remonstrantse Kerk aan de Cornelis de Wittstraat. Sindsdien begon een 13-jarige zwerftocht langs meerdere locaties waarna ze uiteindelijk terechtkwamen bij de huidige locatie aan de Sikkelstraat. In dat gebouw zat tussen 1999 en 2001 de Bouwmarkt Fix-It, die ook bekend werd door de jaarlijkse vuurwerkverkoop tegen het einde van het jaar. Inmiddels gebeurt dat vanaf de nieuwe locatie van de “Dynamite Boys” aan de Reeweg en heet nu Prins Kasten. Op 29 juli 2001 werd aan de Sikkelstraat de eerste dienst gehouden. Ook de Jozuakerk kent speciale bijeenkomsten voor kinderen en jongeren. Voorgangers van Jozua waren Gerard Krielaart en Wim Grandia en momenteel Timon Kitsz.
Andere godsdiensten
Er wonen natuurlijk ook veel mensen met andere godsdiensten in de Stadspolders, maar deze hebben geen gebedshuis in onze wijk. Voor moslims zijn er meerdere moskeeën in Dordrecht. Aan de Groenezoom staat Het Keerpunt, waar de Pinkstergemeente haar diensten houdt. De joodse gemeenschap in Dordrecht is vrijwel verdwenen. Voor 1940 woonden hier nog ruim 300 joden. In 1965 is de laatste synagoge, ironisch genoeg gevestigd aan de varkensmarkt, afgebroken na ruim twintig jaar dienst te hebben gedaan als autogarage. De Dordtse joodse gemeente is in 1987 opgegaan in die van Rotterdam.
Kunst in de openbare ruimte
In de bouwfase van de Stadspolders is er ook veel aandacht gegeven aan beeldende kunst in de openbare ruimte. Veel van deze kunstobjecten ervaar je in eerste instantie niet direct als kunst, maar ze geven altijd wel een speels element in de buitenruimte. Zelfs mensen die al jaren in Stadspolders wonen zullen zich niet altijd realiseren dat als ze via de Recklinghausenweg de wijk binnenkomen, ze door een kunstobject rijden: ‘De Dijkdoorbraak’ van Piet Slegers. Iets meer mensen weten dat de openbare verlichting op het Rudyard Kipling-erf ook een kunstwerk is, de ‘Lichtroute’ van Jan van Munster, die als een fakkeltocht dwars door de wijk loopt. Maar iedereen herkent in de wolk die aan een granieten kei vastgeketend is op de Wantijdijk een kunstwerk. Het heet ‘To lift a cloud’, gemaakt door Marinus Boezem.
Barbara Pennings van het gemeentelijk Centrum Beeldende Kunst: “Het CBK probeert door middel van kunst op straat het aanzien en de beleving van de stad te verbeteren. Als een kunstwerk op verzoek van buurtbewoners tot stand komt, dan is het belangrijk dat zij zich er prettig bij voelen. Een kunstobject geeft iets eigens aan de wijk, geeft het een identiteit. En dat is voor veel mensen iets waar ze trots op zijn.
De Dijkdoorbraak
Al bij het allereerste begin van de bouw van Stadspolders in 1981 waren er 6 kunstenaars uitgenodigd om een ontwerp voor kunst in de buitenruimte te maken. De opdracht was dat de ontwerpen speciaal voor hun omgeving ontworpen moeste zijn. Geen plaatsing achteraf in een al voltooide wijk, maar de omgeving als aanleiding tot het kunstwerk. Zo moesten de objecten als vanzelfsprekend in de omgeving worden opgenomen dat je het in eerste instantie niet als kunst ervaart. Slechts 3 zijn er daadwerkelijk van gerealiseerd. ‘De Dijkdoorbraak’ (in eerste instantie heette het Poortpunt) is de glooiende, golvende bermen van de weg als deze onder het ter plaatse van het fietsviaduct de Noordendijk kruist, die hier inderdaad was doorgebroken. Ook de schuine buisvormige spijlen van de leuningen horen bij het ontwerp. Piet Slegers (1923) zoekt in zijn werk altijd naar aanknopingspunten en raakvlakken met natuurlijke elementen, wind, zonlicht, landschap en water. Ook de ‘schuine’ leuningen op het viaduct zijn van de hand van Slegers. In Sterrenburg is de vormgeving van het Burgplein ook van zijn hand. Zijn bekendste werk is tevens het grootste landschapskunstwerk in Nederland: ‘Aardzee’(1982) in de Flevopolder bij Zeewolde. Het beslaat 5 hectare, zo groot als een landbouwkavel.
De Lichtroute
Jan Van Munster ontwierp de ‘Lichtroute’, een lang lint van 114 lichtstokken, waarbij hij zich liet inspireren door het beeld van brandende lucifers. Hij maakte er een soort fakkeltocht van. Het ontwerp van Van Munster is in fasen gerealiseerd omdat het laatste deel van de wijk waar het lint doorheen moest lopen nog niet gerealiseerd was. Het duurde bijna acht jaar voordat het gehele werk tussen het Kiplingerf en de Bildersteeg in 1988 kon worden opgeleverd. In 2004 was het de bedoeling dat ze zouden worden vervangen door standaard lantaarnpalen, omdat de lichtsterkte en lichtspreiding onvoldoende was. Maar na overleg met de ontwerper en het CBK zijn enkele aanpassingen aangebracht, zodat ze nu ’s avonds wel de vereiste hoeveelheid uitstraalt.
Bocht in de weg
Het derde kunstwerk was de ‘Bocht in de Weg’ van de Fries Ids Willemsma. Elementaire vormen en een mathematisch opgezet ritme, meegenomen uit de schaatswereld, vormen een grote rol in zijn werk. Het kunstwerk stond ter hoogte van het Albert Camus-erf in de bocht van de Stadspolderring maar is in 2004 echter verwijderd. Het werk bestond uit schuin tegen elkaar liggende en oplopende grote stalen platen van roestig cortenstaal. Het was een groot, meterslang kunstwerk geplaatst op een groot betonnen fundering. Het accentueerde de bocht die zowel in de weg zit als in de bebouwing. Maar het is bij de meeste bewoners van Stadspolders nooit een erg gewaardeerd object geweest. Voor veel mensen was het niet meer dan “een stel roestige platen”. Kinderen speelden erop en bezeerden zich aan de scherpe randen. Het verwijderen van het kunstwerk werd uiteindelijk gemotiveerd doordat alle betrokkenen het ermee eens waren dat het te veel in verdrukking kwam door ‘oprukkende nieuwbouw’. Het kunstwerk is weer teruggegaan naar de kunstenaar.
Niet uitgevoerde ontwerpen
Het ontwerp van Anne Mieke Backer, een kleurbaan van krokussen, was een tijdelijke herinnering langs het fietspad van het Jean Paul Sartre-erf. Daar is intussen niets meer van te zien. Twee andere ontwerpen zijn nooit uitgevoerd. Peter Struyken ontwierp een S-vormige parkeerplaats voor het winkelcentrum aan het Pearl Buck-erf. En Krijn Giezen ontwierp in het noordoosten van Stadspolders, achter het Johanna Naber-erf, een vierkant grasveld van 100 bij 100 meter, omsloten door vier windsingels, vier ‘wanden’ van bomenrijen, waardoor een soort openluchtzaal, een ontmoetingsplek, zou ontstaan. Beide laatste projecten werden door de gemeente als artistiek onvoldoende gekwalificeerd en zijn nooit gerealiseerd. Krijn Giezen maakte nog bezwaar toen de gemeente toch een speelveld realiseert met bomen. Het zou te veel op zijn afgekeurde ontwerp lijken. Maar omdat de gemeente toch een speelveld wilde werden de bomen bewust zodanig geplaatst dat er geen bomenrij ontstond en van enige overeenkomst van het kunstwerk geen sprake meer kon zijn.
To lift a cloud
Een paar jaar later is er alsnog een kunstwerk geplaatst, dat niet tot de oorspronkelijke zes ontwerpen behoorden. Het staat niet in de Stadspolder, maar in Vissershoek, de tweede buurt die na de Stadspolder is gerealiseerd. ‘To Lift A Cloud’ van Marinus Boezem. Het heeft eerst tien jaar lang op het terrein van de Victoriafabriek gestaan, waar nu het Maasplaza staat. Daar maakte het deel uit van een beeldhouwersymposium, waar zes Japanse en zes Nederlandse kunstenaars aan deelnamen. Dit kunstproject, met als concept ‘de illusie van de civilisatie’, diende in te spelen op de plek, een ruig terrein met resten van industriële gebouwen. Toen de expositie begin jaren negentig werd beëindigd, besloot de gemeente twee kunstobjecten te behouden. “To Lift A Cloud’ kwam op de Wantijdijk, waar het weer prachtig aan de oorspronkelijke eis voldoet dat het kunstwerk als vanzelfsprekend in de omgeving opgenomen wordt, dat je het nauwelijks als kunst ervaart.
De Bever
Een kunstobject dat geen onderdeel uitmaakt van de openbare gemeentelijke kunstcollectie is De Bever, dat zijn vaste plaats heeft op de speeltuin van deze Basisschool. Het is ontworpen door de Dordtse kunstenaar Cor van Gulik en heet officieel ‘Vroeger was het water blauw’. Het beeld stelde de tegengestelde golfbeweging voor van het water in de directe omgeving. Het beeld bleef na de verhuizing in 1995 van De Bever naar Oudelandshoek enige jaren staan op het schoolplein van de Geert Grooteschool. Na een aantal jaren verhuisde het beeld naar het schoolplein aan de Chico Mendesring 188. In 2013 werd dat schoolplein gerestyled en werd het kunstwerk verwijderd met de intentie om het te herplaatsen op een rotonde in Stadspolders. Maar dat is nooit meer gebeurt. Het beeld is daarmee uit beeld verdwenen. Wie weet waar dat kunstwerk nu ligt weg te kwijnen mag het zeggen.
Dordt in Stoom
Vanaf 1984 wordt om het jaar Dordt in Stoom gehouden. Daar zijn geen activiteiten bij die in Stadspolders plaatsvinden. Maar toch is er hier wel wat van te zien als deze oude stoomlocomotief een aantal oude personenrijtuigen voorttrekt over het spoor door Stadspolders richting de Staart. Daar stopt ze bij de prachtige modelspoorbaan die daar dan te bezichtigen is. Op deze foto uit 1990 rijdt de stoomlocomotief nog over de oude Wantijspoorbrug, die in 1996 is vervangen door een moderne witte hefbrug.
Doorsteken naar Vissershoek
Ondertussen was ook met het bouwrijp maken van de van de buurt Vissershoek begonnen, aan de andere kant van de Spoorlijn. De eerste huizen zouden daar pas in 1990 opgeleverd worden, maar er waren al voor het bouwverkeer verschillende doorgangen gemaakt door de spoordijk. In al die doorgangen is het jaartal in de betonwanden aangegeven. Zo weten we dat in 1988 de westelijke doorgang van de Stadspolderring gereedkwam, in 1989 de fietstunnel voor de bereikbaarheid van de nieuwe scholen aan het van den Broekerf en de speelweide die later het Koeienveld zou worden genoemd en in 1991 de oostelijke doorgang van de Stadspolderring, die daarmee echt een ring werd. En de bouw van Vissershoek kon nu echt met groot materieel beginnen